Eigenlijk gaat het bij landschappelijke kwaliteit in de kern over het voorkomen van natuurlijke landschapselementen. Het Landschapsnetwerk Brummen hanteert daarbij de volgende definitie: het netwerk van de natuurlijke elementen in het agrarische landschap. Dit bestaat zowel uit droge landschapselementen, zoals houtwallen, bomenrijen, kruidenrijke randen (GROEN), als uit natte elementen, zoals sloten, beken met natuurlijke oevers en poelen (BLAUW). Dit wordt ook wel groenblauwe dooradering genoemd.
Het belang van die landschappelijke kwaliteit of beter gezegd landschappelijke versterking heeft een aantal aspecten. De belangrijkste is misschien wel haar bijdrage aan een betere biodiversiteit. Simpel gezegd: hoe meer natuurlijke landschapselementen, hoe beter voor de biodiversiteit. Er is veel onderzoek gedaan naar het verband tussen landschappelijke kwaliteit en biodiversiteit en het staat wel vast dat dat verband groot is.
Aanvalsplan Landschap
Vanuit die wetenschap lanceerde de Stichting Deltaplan Biodiversiteitsherstel eind september 2022 haar Aanvalsplan Landschap. De onderkop van dat plan is veelzeggend: Realisatie van 10% groenblauwe dooradering. Over groenblauwe dooradering schrijft ze dit:
Groenblauwe dooradering levert een structurele bijdrage aan het herstel van het Nederlandse cultuurlandschap. Dat is goed voor biodiversiteit, het klimaatbestendig maken van Nederland en een gezonder en minder belastend voedselsysteem. Daarnaast zijn landschapselementen in staat stikstof in te vangen waardoor het niet verder verspreid worden naar de omgeving.
De Stichting Deltaplan Biodiversiteitsherstel heeft veel zeggingskracht, want ze vertegenwoordigt maar liefst 116 partners. Van LNV tot LTO, Rabobank tot Staatsbosbeheer, Agrifirm tot ForFarmers. Maar ook gemeenten, WUR, ZuivelNL en Waterschappen om er enkelen te noemen. De kern van het Aanvalsplan is dus dat het landelijk gebied in Nederland (totaal 2.237.000 hectare) voor 10% moet bestaan uit groenblauwe dooradering. Als volgt verdeeld:
Om dat doel te bereiken moet Nederland wel aan de bak. Neem nu die 5%-doelstelling van heggen, houtwallen, singels, etc. Volgens het aanvalsplan betekent dit dat er maar liefst 65.292 ha aan nieuwe houtige landschapselementen aangelegd moet worden. Geen sinecure, zeker omdat het de ambitie van het Aanvalsplan is dat de groenblauwe dooradering in 50% van het landelijk gebied al in 2030 gerealiseerd moet zijn (met name prioritaire gebieden). In 2035 moet 65% zijn gerealiseerd en 100% in 2050. De totale kosten voor de totaal 10% GBDA zijn alleen voor de aanleg al €5,3 miljard. Voor het beheer is daarnaast jaarlijks €257 miljoen nodig.
Forse bedragen die volgens het Aanvalsplan vooral door de overheid zullen moeten worden opgehoest. En er is ook veel geld beschikbaar vanuit het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG): totaal heeft het Kabinet daar €24,3 miljard voor klaargezet. Simpel gezegd moet elke provincie integrale gebiedsplannen (ook wel gebiedsgerichte aanpak genoemd) maken waarin komt te staan hoe ze de doelen op het gebied van stikstof, water, klimaat en natuur. In de randvoorwaarden die het Rijk vanuit het NPLG heeft opgesteld staat expliciet dat elke provincie gefaseerd toe moet werken naar 10% groenblauwe dooradering. Om e.e.a. in goede banen te leiden zou elke provincie een Landschapsfonds op moeten zetten. In die pot zit dan geld afkomstig vanuit het NPLG, aangevuld met geld van de provincie, waterschappen, gemeenten en de private sector. In Overijssel en Noord-Brabant zijn er al soortgelijke initiatieven.
Geld is er dus genoeg zo lijkt het, maar waarom is 10% groenblauwe dooradering (landschapsversterking) nu zo goed? Het Aanvalsplan zegt dat landschapselementen:
- zorgen voor versterking van de biodiversiteit
- dragen bij aan de klimaatopgave
- door het leveren van ecosyteemdiensten bijdragen aan een duurzaam inkomen van boeren en andere grondeigenaren (zie ook verhaal verdienmodellen)
- zorgen voor een betere waterkwaliteit, zowel biologisch als chemisch
- ervoor zorgen dat de kwaliteit en diversiteit van het Nederlandse landschap toeneemt
- een belangrijke betekenis hebben voor verbetering van de leefomgeving en recreatie
- belangrijk zijn voor een beter vestigingsklimaat (woon -en werkomgeving)
- de lucht filteren en water langer vasthouden
- een bijdrage leveren in het tegengaan van bodemerosie
- een plek verdienen in de gebiedsgerichte aanpak voor het landelijk gebied
Allemaal prachtig, maar hoe weet je of die 10% doelstelling wordt bereikt? Het Aanvalsplan pleit daarom voor ‘een meetbare doelstelling voor het versterken van landschappelijke kwaliteit’. Meten is weten dus en hiermee belanden we in de wondere wereld van KPI’s: Kritieke Prestatie Indicatoren. Een duur woord voor kengetallen. De optelsom van kengetallen voorzien van streefwaarden moet zorgen voor een betere landschapskwaliteit. Hierbij kun je denken aan de ecoregeling van het GLB (Gemeenschappelijke Landbouwbeleid). Of de regelingen Agrarische Natuur- en Landschapsbeheer (ANLb). Of de biodiversiteitsmonitor melkveehouderij die de provincie Noord- Brabant al heeft en waar in Gelderland momenteel hard aan wordt gewerkt.
De Stichting Landschapsbeheer Gelderland (SLG) heeft de handschoen opgepakt om een set KPI’s Streekeigen Landschap te formuleren. Daarbij ligt de nadruk op primaire of ook wel kenmerkende landschapselementen genoemd zonder directe agrarische productiefunctie. Denk aan houtwallen, heggen, poelen of moerasoevers. Daarnaast zijn er ook secundaire landschapselementen (ook wel gangbare of algemene landschapselementen genoemd). Hier moet je bijvoorbeeld denken aan kruidenrijke akkerranden, hooilandranden of sloten. SLG ziet haar KPI-set als aanvulling op alle bestaande KPI’s voor duurzaamheid en biodiversiteit. Want daarin wordt landschap alleen ‘kwantitatief meegenomen’ vindt SLG.
Een belangrijk uitgangspunt in de KPI-set is het in beeld brengen van wat SLG fijnmazige dooradering met landschapselementen noemt.
Het aandeel landschapselementen is in beide figuren gelijk. Maar de fijnmazige inrichting in de linker afbeelding is veel beter voor de biodiversiteit dan grote agrarische percelen met een paar grotere bosjes. SLG hanteert in haar KPI-set een streefwaarde voor herstel biodiversiteit van 10 – 15% groenblauwe dooradering per bedrijf. En er wordt gekeken naar kenmerkende en algemene landschapselementen, die volgens SLG een verhouding van respectievelijk 10% en 5% zou moeten hebben.
5 tabbladen
De KPI-set voor streekeigen landschap kent 5 tabbladen. Het eerste tabblad is een grote invultabel. Eigenlijk een inventarisatie van de aanwezigheid van landschapselementen op het erf en op de percelen. Naast de standaard bedrijfsinformatie wordt er gekeken welke van de 11 landschapstypen in de KPI-set (nu nog alleen voor Gelderland) voorkomt op het bedrijf. Dat heeft benamingen als bijvoorbeeld essenlandschap of oeverwallenlandschap. Deze zijn te vinden in de kennisbank van SLG of op de site van de provincie Gelderland. Belangrijk element is verder de beoordelingsscore door een expert. Dat kan een adviseur zijn van het agrarisch collectief, iemand van SLG of van de vereniging cultuurlandschap. Maar bijvoorbeeld ook een landschapsdeskundige bij LTO. Zowel op het erf als op percelen beoordeelt die zogenoemde kwaliteitskenmerken. Denk bij het erf aan de aanwezigheid van karakteristieke (historische) erfbeplanting en bij percelen aan voor (rood)wild passeerbare afrasteringen. Naast een beoordeling van de landschapselementen (goed, matig, slecht) brengt de expert ook de omvang van de aanwezige landschapselementen in beeld. Op het erf begint dat door aan te geven hoe groot het onverharde, groene erfoppervlak is. Dan wordt aangegeven of en welke schuilplaatsen voor dieren en nestvoorzieningen er zijn op het erf. Op de percelen wordt de blauwe dooradering in kaart gebracht. Dus de afmetingen van sloten, greppels, maar ook moerasoevers, rietsloten of poelen om enkele te noemen. Bij de groene dooradering wordt de omvang van kruidachtige elementen (bijvoorbeeld dijkhelling, berm, rietkraag), struikachtige elementen (bijvoorbeeld meidoornstruweel, knip- en scheerheg), boomelementen (bijvoorbeeld houtwallen, loofbosje of -strook, populierensingel) en cultuurelementen (bijvoorbeeld veldschuurtje, zand- en veldwegen) in beeld gebracht.
In het tweede tabblad wordt gekeken naar de verhouding tussen de eerder ingevulde kenmerkende en algemene landschapselementen. In het 3e tabblad staan de streefwaarden voor de landschapselementen op het erf en in de percelen afhankelijk van het gekozen landschapstype. In het 4e tabblad beoordeelt de expert die landschapselementen passend bij het gekozen landschapstype. In het laatste tabblad wordt de uiteindelijke score streekeigenheid berekend. Voor het erf worden 2 KPI’s berekend en ook voor de percelen, waarbij al rekening wordt gehouden met de gewenste verhouding tussen kenmerkende en algemene landschapselementen (10%-5%). De eindscore is één percentage. Hoe hoger dat percentage, hoe hoger het bedrijf scoort in de niveauverdeling natuurinclusieve landbouw (NIL). Boven de 75% is niveau 4 (best), een score tussen 50 en 75% betekent niveau 3 (bewust), tussen 25 en 50% niveau 2 (basis) en tot 25% niveau 1 (wettelijk).
Het bedrijf in dit voorbeeld heeft een KPI-score van 38% en valt daarmee in de categorie basis. De KPI-set van SLG wordt momenteel getest op verschillende bedrijven. Dat moet in december zijn afgerond, waarna de KPI-set definitief wordt gemaakt en in Gelderland gebruikt kan worden door de collectieven. Er moet nog worden bepaald of en in hoeverre de KPI-set van SLG wordt opgenomen in de Gelderse biodiversiteitsmonitor waar momenteel aan wordt gewerkt.
Het is duidelijk dat de ambities hoog zijn m.b.t. verbetering van de kwaliteit van het landschap, onder andere vanwege haar belangrijke relatie tot biodiversiteit. Maar voor nogal wat boeren zal het geschetste ideaalbeeld van fijnmazige indeling van de landschapselementen met perceelgrootte van 2 á 3 ha voelen als terug naar het verleden. Noem het Ot-en-Sien-landschap. Eward Timmerman, senior adviseur bij SLG, benadrukt dat het doel niet is om terug naar vroeger te gaan. “Het is terugkijken naar het verleden en toepassen in het heden.” Hij bedoelt daarmee dat landschapstypen niet voor niets zijn ontstaan. “Maar de laatste 50 á 70 jaar hebben wij er een eenheidsworst van gemaakt. We moeten af van de maakbaarheidsgedachte: wij hebben een systeem en passen het landschap daarbij aan. We moeten ons afvragen: wat heeft het landschap nodig en hoe kunnen we daarbij maximale biodiversiteit realiseren? Dus het is niet terug naar af; we zien het landschap van 1850 als referentiepunt.” Timmerman test momenteel de KPI-set op melkveebedrijven en een aantal boeren is best kritisch weet hij. “Moeten we nóg meer invullen”, is een reactie die hij af en toe krijgt. Boeren zijn al druk met het jaarlijks invullen van de Gecombineerde Opgave of sinds dit jaar de ecoregeling binnen het nieuwe GLB. Timmerman snapt de terughoudendheid wel, maar zegt dat het toepassen van de KPI-set streekeigen landschap eenmalig is. Bovendien kan er gebruik gemaakt worden van data die de boer elders al heeft ingevuld. “En mijn ervaring is dat als we het landschap in kaart hebben gebracht, boeren het wel interessant vinden. Dat is ook niet zo raar: zij zijn het die in het landschap werken en het in belangrijke mate vormgeven. Dat is al eeuwen zo.”
Groenblauwe dooradering, landschapsversterking; de familie Lankhorst heeft niets met die etiket-benamingen. De knotwilgen, houtsingels en meidoornhagen op hun melkveebedrijf in Voorst zijn niet alleen maar mooi, maar ook nuttig zo weten ze inmiddels.
Henk Lankhorst zegt het met een lichte glimlach op zijn lippen. ‘Toen ik nog jong was en meters wilde maken, vond ik die heggen maar lastig. Maar na verloop van tijd en zeker na de cursus natuurinclusieve landbouw die ik heb gevolgd, ben ik gaan inzien hoe belangrijk ze zijn voor de biodiversiteit.’ Samen met zijn vrouw Anne Marie, zijn zoon Tom en diens vriendin Sophie runnen ze een melkveebedrijf met 140 koeien in Voorst, dat deel uitmaakt van landgoed Beekzicht. ‘Bij de cursus natuurinclusief boeren vanuit de Regio Stedendriehoek (het gebied in en tussen Apeldoorn, Deventer en Zutphen, waarbinnen wordt gewerkt aan het versterken van de duurzame, economische ontwikkeling, red.) zag ik écht hoeveel waarde dit heeft voor de biodiversiteit. Zo zijn knotwilgen goed voor 30 tot 40 verschillende insectensoorten. En leerde ik beter naar de bodem te kijken.’ Tom vult aan: ‘we leveren al volgens de Planet Proof-voorwaarden van FrieslandCampina. We voldoen makkelijk aan de natuurdoelen, maar door een cursus als die van de Regio Stedendriehoek en de cursus bodem en koe die we ook hebben gevolgd weten we veel beter wat we als het om integratie van natuur in onze bedrijfsvoering aan het doen zijn.’
V.l.n.r.: Anne Marie, Tom en Henk Lankhorst. Tom’s vriendin Sophie staat niet op de foto. De groene dooradering op het melkveebedrijf van de fam. Lankhorst bestaat uit knotwilgen, meidoornhagen en een paar houtsingels.
Luchtfoto van het melkveebedrijf van Henk en Tom Lankhorst in Voorst. Gelegen op het landgoed Beekzicht in Voorst. Duidelijk zichtbaar de landschapskenmerken als heggen, meidoornhagen en knotwilgen.
Tom kent de vooroordelen als het gaat om landschapsversterking: je hebt er alleen maar last van en het voelt als teruggang naar vroeger. ‘Maar ik zie het naast een belangrijke bijdrage aan verbetering van de biodiversiteit ook als visitekaartje voor de consument.’ Ze vinden het bij Lankhorst belangrijk om verbinding te leggen met de burgers. Niet onbelangrijk, zeker niet nu ze Voorstenaer Landgoedkaas laten maken door de coöperatie Hollandsche Meesters in Rhenen. Momenteel wordt er jaarlijks gemiddeld ruim 20.000 kilo melk verkaast, dat niet alleen via een landgoedwinkel op het landgoed wordt verkocht, maar ook een natuurcamping, een Bed & Breakfast en sinds kort een restaurant.
Maar het is niet alleen dit zeg maar marketingverhaal en de bijdrage aan de biodiversiteit waardoor ze bij Lankhorst fan zijn van landschapsversterking. En ook niet omdat ze ‘toevallig’ boeren op een landgoed. Het is in hun ogen een belangrijk onderdeel van natuurinclusief boeren. Dat Tom Lankhorst omschrijft als: ‘Voor mij betekent het boeren mét de natuur. Zodanig dat het niet ten koste gaat van de natuur, maar dat die er zelfs beter van wordt.’ Zijn vader Henk hanteert een wat andere definitie: ‘Voor mij is het meer weten wat de natuur doet en die natuur beter te integreren in je bedrijfsvoering zodat je met minder input je productie op peil kunt houden.’
Meer weten over de familie Lankhorst?
Meer weten over de fam. Lankhorst en hoe natuurinclusief boeren hen geld oplevert en bespaart? Lees hier het artikel Natuurinclusief boeren biedt voorzichtig perspectief