Het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen (GBM) en natuurinclusieve landbouw heeft veel met elkaar te maken. Platgeslagen leunde de landbouw wat betreft de bestrijding van ziekten, plagen en onkruid in belangrijke mate op de inzet van chemische gewasbeschermingsmiddelen (GBM). Het gebruik ervan vertoont al jaren een dalende lijn, maar in 2022 gebruikte de Nederlandse land- en tuinbouw nog steeds 9 miljoen kilo werkzame stof (zie kader ‘Jaarlijks gebruik GBM is 9 miljoen kilo’). Het is mondiaal en Europees beleid om het gebruik van GBM verder terug te dringen vanwege schadelijke effecten voor het milieu en omgeving. Het meest tot de verbeelding sprekende middel is natuurlijk glyfosaat, bekend onder de merknaam Roundup (Bayer). Medio november 2023 besloot de Europese Commissie om de toelating ervan met 10 jaar te verlengen. Maar dat laat onverlet dat de beschikbaarheid van andere middelen steeds meer aan banden wordt gelegd. De boerenpraktijk wordt daar steeds meer mee geconfronteerd en zoekt naar alternatieven. De trend is duidelijk: de landbouw stapt over van het blind grijpen naar chemische bestrijdingsmiddelen naar een veel meer geïntegreerde gewasbescherming.
En daar ligt de link met het meer natuurinclusief boeren. Het is namelijk een van de drie pijlers onder het in oktober 2020 gepresenteerde ‘Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 2030’, dat hier is te downloaden. Partners uit het bedrijfsleven, de overheid en de maatschappij werken binnen dit programma samen aan weerbare planten en teeltsystemen, de verbinding tussen land- en tuinbouw met natuur en het terugdringen van emissies en residuen van gewasbeschermingsmiddelen. Daar ligt een stevige visie en ambitie onder, waarbij het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen zo veel mogelijk wordt voorkomen. Als ze wel worden ingezet dan is dat in 2030 met nagenoeg zonder emissies naar het milieu en nagenoeg zonder residuen.
Hoe werkt meer verbinding met de natuur dan in het terugdringen van het GBM-gebruik? De essentie is om natuur te integreren in je bedrijfssysteem, waardoor het een bijdrage levert aan de realisatie van weerbare planten en teeltsystemen. Denk hierbij aan de aanleg van bufferzones, natuurlijke beplanting op boerenerven en rond kassen en (genetische) diversiteit in de gewassen die je teelt. Op die manier creëer je een passend leefgebied voor (nuttige) insecten zoals vlinders, bijen, andere bestuivers en natuurlijke vijanden. Biodiversiteit in en rondom het perceel is noodzakelijk om bijvoorbeeld uitgezette natuurlijke vijanden (biocontrol producten) een schuilplaats te bieden en de inzet van biostimulanten te ondersteunen. Daarover verderop meer.
Sterke planten in een weerbare omgeving: daar gaat het om! Aan welke knoppen kun je nu draaien als boer met minimale inzet van gewasbeschermingsmiddelen? Welke bouwstenen heb je als boer tot je beschikking? En als je GBM inzet; hoe doe je dat zo slim en efficiënt mogelijk? De Toekomstvisie gewasbescherming schetst vijf hoofdzaken:
- De overgang van overwegende inzet van GBM naar geïntegreerde gewasbescherming moet wel in de gaten worden gehouden. Werken alle maatregelen afdoende? Afgesproken is dat eens per vijf jaar ‘De staat van Nederlandse plantgezondheid’ wordt gepubliceerd. De eerste is in december 2023 gepubliceerd, zijnde een terugblik op 2022. Het is een lijvig rapport van 166 pagina’s, waarin bijvoorbeeld wordt vastgesteld dat er in 2022 34% meer ziekten, plagen en onkruiden zijn geweest ten opzichte van 2016. Treffend is verder deze passage: ‘De oplossingen al in 2016 benoemd zijn nog steeds onvoldoende ontwikkeld…Er is in geen van de sectoren een weerbaar teeltsysteem dat een volledig alternatief kan bieden voor de huidige, gangbare teeltwijze.’
- Preventieve maatregelen. Hier gaat het om het zoveel mogelijk voorkomen van ziekten, plagen en onkruiden.
- Technische en biologische maatregelen. Door het steeds kleiner worden pakket GBM zie je dat er steeds snellere, slimmere en ook betaalbare technische oplossingen komen. Denk maar eens aan de onstuimige groei van schoffelrobots. Maar ook biologische oplossingen rukken op!
- Alle mooie ontwikkelingen ten spijt blijven gewasbeschermingsmiddelen ook in 2030 noodzakelijk. Maar dan wel zoveel mogelijk gebaseerd op laag risicostoffen.
- Emissie reducerende en residu beperkende maatregelen. Als je dan GBM gebruikt is het zaak de emissie naar de omgeving zoveel mogelijk te beperken. En er gelden strenge wettelijke normen wat betreft residuen op voedingsmiddelen.
Een weerbaar teeltsysteem begint bij een weerbare bodem. Daarover is hier. meer te lezen en te zien. Een weerbare bodem is fysisch (bijv. luchtige structuur), chemisch (bijv. beschikbaarheid van voedingsstoffen, hoog organisch stofgehalte) en biologisch (bijv. grote rijkdom aan (micro)organismen) in staat om het gewas optimaal in groei te ondersteunen. En het kan ziekten en plagen zoveel mogelijk voorkomen en onderdrukken.
Een andere preventieve maatregel is de inzet van zogenoemde biostimulanten. Dat zijn producten die de voedingsprocessen van planten stimuleren. Met vier doelen: het verbeteren van de efficiëntie van het gebruik van nutriënten, het verhogen van abiotische stress (bijv. droogte en hitte), het verbeteren van de kwaliteit of het vergroten van de beschikbaarheid van nutriënten in bodem en/of rhizosfeer (rondom wortels). Biostimulanten vallen sinds 2019 onder de Europese meststoffenwet. Die onderscheidt twee hoofdgroepen: de microbiële biostimulanten, zoals mycorrhiza schimmels en rhizobia en niet-microbiële biostimulanten, zoals plantenextracten, humine- en fulvinezuren, N-rijke verbindingen, biopolymeren en anorganische verbindingen. LTO heeft een overzichtelijke brochure gemaakt die hier is te downloaden. Het verwijst onder andere naar een handige tool dat je helpt bij de keuze van biostimulanten, want het is een sterk groeiende markt waardoor je door de bomen al snel het bos niet meer ziet.
De derde preventieve bouwsteen is de inzet en vooral verdere ontwikkeling van weerbare rassen. Zeg maar robuuste rassen die tegen een stootje kunnen en gezond blijven ondanks ziekte- en plaagdruk. Dat wordt voor een deel genetisch bepaald. Daar waar de focus van plantenveredelaars voorheen was gericht op opbrengst en kwaliteit, wordt er nu meer een meer ook gekeken naar eigenschappen als groeikracht, bestand tegen abiotische stress (hitte, droogte, zouttolerantie), intrinsieke weerbaarheid en plaagresistentie. Dit kost tijd, onder andere omdat moderne veredelingstechnieken (genen ‘aan’ of ‘uit’ zetten bijvoorbeeld) nog (?) niet zijn toegestaan.
Wat in preventief opzicht ook helpt is het gebruik van uitgangsmateriaal dat met uitwendige maatregelen schoon, weerbaar en vrij van ziekten en plagen is gemaakt. Dat gebeurt nu nog regelmatig met chemische middelen, maar ook daar zijn ontwikkelingen in gang gezet richting meer biologische zaadbehandelingsmethoden. Waarbij de hoge Nederlandse standaard voor zaad-, plant- en pootgoedkwaliteit overeind blijft. We hebben wereldwijd een naam hoog te houden!
De afbouw van GBM en het toegroeien naar een weerbaar teeltsysteem (de 5e preventieve maatregel) is een enorme, vooral praktische zoektocht. Wat werkt wel, wat niet en welk vakmanschap is daarbij nodig? Binnen het Platform Natuurinclusieve Landbouw Gelderland zijn daar een aantal projecten geweest. En in het kader van de toekomstvisie gewasbescherming heeft LTO begin 2022 13 pilots opgezet om in de praktijk te werken aan haalbare en betekenisvolle stappen in weerbare teeltsystemen. Bijvoorbeeld de pilot ‘toekomstgerichte onkruidbestrijding in suikerbieten en cichorei’. Hoe verminder je de afhankelijkheid van herbiciden door in te zetten op mechanisch geïntegreerde onkruidbeheersing? Begin juni 2024 werden de eerste resultaten bekend, die zijn hier terug te vinden. Daaruit blijkt het kan, maar makkelijk is het niet.
De meest recente afzetgegevens van gewasbeschermingsmiddelen (GBM) zijn van 2022 en hier te zien. Uit de door het CBS (Centraal Bureau voor de Statistiek) berekende gegevens blijkt dat er in 2022 9 miljoen kilo werkzame stof aan GBM is verkocht, waarvan iets meer dan 97% van chemische oorsprong. Dat is 4% minder dan een jaar eerder.
Dat is 4% minder dan een jaar eerder. Het statistiekbureau rubriceert de gewasbeschermingsmiddelen in vier categorieën (zie afbeelding). In 2022 is er 3 miljoen kilo aan werkzame stof verkocht voor de bestrijding van schimmels en bacteriën, een aandeel van 33%. Middelen ter bestrijding van onkruiden en loof nemen met 2,7 miljoen kilo werkzame stof een aandeel in van 30% op het totaal. De derde categorie, middelen ter bestrijding van insecten en mijten, was in 2022 goed voor 2,3 miljoen kilo werkzame stof; een aandeel van 25%. In de categorie ‘overig’ (slakkenbestrijding, plantengroei, kiemremmers) is in 2022 1,1 miljoen kilo werkzame stof verkocht.
Wie nog dieper in cijfers wil duiken kan terecht bij de zogenoemde Harmonised Risk Indicator (HRI). De EU hanteert sinds 2019 die HRI, waarbij de werkzame stoffen zijn ingedeeld in vier risicoprofielen: Laag-risicostoffen; Stoffen op basis van micro-organismen en chemische stoffen; stoffen die in aanmerking komen om te worden vervangen en tot slot stoffen die nog niet of niet (meer) zijn goedgekeurd. Het ministerie van LVVN publiceerde eind augustus 2024 de meeste recente gegevens die hier zijn te downloaden.
Spuitlicentie
Welke gewasbeschermingsmiddelen een boer mag inzetten wordt gereguleerd door het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb). Bovendien moet elke boer beschikken over een spuitlicentie, aan te vragen bij het Bureau Erkenningen. De spuitlicentie geldt voor 5 jaar. In de toelatingendatabank van het Ctgb is op te zoeken welke middelen voor welke gewassen zijn toegestaan.
Deel 1 maakt onderdeel uit van een longread over gewasbeschermingsmiddelen. Meer weten over dit onderwerp?