Droge voeten, voldoende water en schoon water. Daar draait het volgens Richard van Hoorn, beleidsadviseur Waterschap Vallei en Veluwe om. Wat daarvoor nodig is? “Een gezonde bodem”, is zijn kortst mogelijke antwoord. Of meer in jargon: bodem en water moeten sturend zijn. “Een goede bodemkwaliteit en een robuust(er) watersysteem zijn cruciaal voor verdere verbetering van de waterkwaliteit en het vergroten van waterbeschikbaarheid”, licht Van Hoorn toe. Wat dat nou precies betekent in de praktijk, wordt onder andere vormgegeven via de proeftuin ‘Boer aan het Roer’, onderdeel van de Regio Deal Foodvalley in de Gelderse Vallei. ‘Boer aan het Roer’ kent 5 thema’s, waaronder bodem- en waterkwaliteit. “Kunnen we de landbouwbodems nog gezonder maken, nog beter bestendig tegen droogteperioden? En kunnen we ervoor zorgen dat het water dat valt beter infiltreert in het perceel”, vertelde Van Hoorn in een video vorig jaar, waarin tussentijds verslag werd gedaan van de verschillende pilots. “Als een bodem gezonder is, presteert/functioneert die beter, waardoor de mest die erop wordt aangebracht beter wordt benut. Waarbij het mes uiteindelijk aan twee kanten snijdt. Zowel voor de ondernemer in de vorm van een goede opbrengst, als voor het waterschap en de provincie Gelderland om het verlies van voedingsstoffen – je raakt altijd wat kwijt – zo klein mogelijk te maken.”
Bodem is de basis
De bodem is dus de basis voor een beter waterbeheer. “Bodemverbetering, zo vertelt Manon Scholte projectleider bij het waterschap, bestaat uit 6 elementen die niet zonder elkaar kunnen: waterhuishouding, structuur, beworteling, organische stof, bodemleven en bodemchemie. Via vijf demonstratieprojecten onder de vlag van ‘Boer aan het Roer’ is daar de afgelopen jaren praktische invulling aan gegeven door het waterschap samen met LTO en enthousiaste ondernemers. Dat varieert van het slim doorzaaien van kruidenrijk grasland zonder te scheuren tot leren met een app voor precisielandbouw. ()”. Scholte benadrukt het belang van samen optrekken met passende oplossingen. Zo ook Van Hoorn: “Als je het bodem- en watersysteem wilt veranderen, dan móet je samenwerken met boeren. Wij hebben immers geen bodems in het bezit. We hebben een gedeeld belang en vanuit die intrinsieke overtuiging moeten we kunnen openstaan voor kritiek, de dialoog aan gaan en elkaar steeds bevragen.” Net als zijn collega Daniel Nieuwenhuis bij het waterschap Rijn & IJssel wil Van Hoorn boeren concrete, praktische handvatten geven hoe ze het adagium bodem en water sturend kunnen invullen. “Dat is niet door in elke sloot te gaan meten, iets dat we nogal eens als wens horen.” Wat je meet in de sloot wordt namelijk beïnvloed door tal van factoren waar je als boer geen invloed op hebt. Zoals bijvoorbeeld regenwater en kwelwater. Waterschap Vallei en Veluwe heeft 32 zogenoemde KRW Waterlichamen waar gemeten wordt. Om de relatie te leggen met de stroomgebieden naar die waterlichamen toe wordt gebruik gemaakt van modelberekeningen. “Ik ken de scepsis van veel mensen wat betreft modelberekeningen. Zelf ga ik uit van de deugdelijkheid en er wordt via metingen gemonitord of de modellen kloppen. Alleen is het wel zo dat zo’n 90 procent van ons monitoringsbudget richting de KRW-waterlichamen gaat. Dat zouden we iets moeten verleggen door te gaan meten op plekken tussen sloten en de KRW-waterlichamen.”
Van Hoorn voelt meer voor KPI’s (Kritische Prestatie Indicatoren) die betrekking hebben op het perceel en eronder. “Als je dingen verandert kun je dat onder het perceel meten.” Zoals het stikstof bodemoverschot of het stikstofleverend vermogen. Uitgesplitst in 0 tot 30 cm onder het maaioppervlak, 30 – 60 cm en 60 – 90 cm. “Samen met gewasdata als opbrengst, RE-gehalte (ruw eiwit) etc. geeft dat niet alleen meer inzicht in de kringloop, maar kun je ook laten zien hoe goed je bezig bent.” Scholte noemt het de ‘eeuwige heen-en-weer-vraag’. “Boeren willen graag weten: wat is mijn invloed op de waterkwaliteit? Dat proberen we zo goed mogelijk aan te geven, maar het blijft uiterst lastig om de 1-op-1-relatie aan te tonen.”
Richard van Hoorn (rechts) met naast hem collega Manon Scholte vertellen in het veld hoe belangrijk de bodem is voor realisatie van de waterdoelen (kwaliteit en kwantiteit).
Net als Romijn (Riverierenland) en Nieuwenhuis (Rijn & IJssel) is Van Hoorn uiterst kritisch op de generieke instrumenten verplichte bufferstroken en de aanwijzing van NV- (met Nutriënten Verontreinigde) gebieden. Waarbij hij de eerste is om te erkennen dat de waterschappen het Rijk hebben gevraagd om meer instrumenten omdat de KRW-doelen van 2027 snel dichterbij komen. “Wij kunnen het niet alleen. Maar wat er nu gebeurt is dat boeren steeds meer het gevoel hebben: men snapt ons niet in Den Haag. Een generieke maatregel betekent dat ondernemers die al veel stappen zetten op mest, beweiding, teeltkeuze en perceelmaatregelen net zo hard worden geraakt als ondernemers die nog een stap te zetten hebben hierin. Terwijl bijvoorbeeld WUR heeft ingeschat dat de effectiviteit van deze bufferstroken met betrekking tot de waterkwaliteit - 5 meter bij KRW-waterlichamen en 3 meter elders - maar zo’n 3 a 4 % is in zandgebieden.” Scholte voegt daar nog aan toe dat de mestplaatsingsruimte door de bufferstroken omlaag gaat, waardoor boeren meer mest moeten afvoeren wat ze weer compenseren met meer kunstmest. “Terwijl de opbouw van organische stof in de bodem juist zo ontzettend belangrijk is!” Het zou volgens Van Hoorn beter zijn geweest om te kijken naar zaken als: welke teelt zet je in op welke afstand van water en hoe kunnen we met bestaande instrumenten als het ANLb (Agrarisch Natuur en Landschapsbeheer) nog meer aan de slag. “Dan had je veel meer draagvlak gehad. Iets wat we als waterschap hard nodig hebben want zoals gezegd: we kunnen niet alleen het bodem- en watersysteem veranderen en toegerust zijn op het veranderde klimaat van na 2040.”
Begrip voor de bodem
Natuurinclusief boeren draagt zeker bij aan het principe dat bodem en water sturend zouden moeten zijn meent Van Hoorn. “Zonder me nu te verliezen in een ingewikkelde definitie van natuurinclusief, gaat het wel om een bedrijfsvoering die erop gericht is meer met de bodem te werken en een stuk kunstmest en chemie te laten liggen. Daarom zie ik in de praktijk dat natuurinclusieve boeren meer begrip hebben voor hun bodem: waarom doet mijn bodem wat hij doet?” Vanuit die basishouding ga je er volgens Van Hoorn op vertrouwen dat de bodem zelf gaat sturen. Dat het bodemleven weer gaat zorgen voor de levering van nutriënten. “Als de bodem wordt teruggebracht naar haar natuurlijke staat en niet meer aan het ‘kunstmestinfuus’ hangt, gaat die bodem en dat bodemleven voor je aan het werk.” De beleidsadviseur vindt dat overheden, óók het waterschap, om mensen heen moet gaan staan die het lef hebben natuurinclusieve stappen te zetten. Hij verwijst daarbij naar een interne opdracht van het huidige waterschapsbestuur, dat eind dit jaar antwoord wil hebben op de vraag wat het waterschap nog meer kan ontwikkelen aan ecosysteemdiensten. Zelf noemt hij dat liever ‘watersysteemdiensten’. “U infiltreert zoveel kuubs extra water, heeft een betere stikstofbenutting, plaatst stuwen in sloten, gaat slimmer om met beregenen, maakt gebruik van kruidenrijk grasland.” Daar moet iets tegenover komen te staan, een vergezicht dat ook heemraad Kees Romijn van Rivierenland schetst. Dat kan baar geld zijn, maar ook in weerwil van generieke regels meer ruimte om zelf aan de slag te gaan met bodem- en watersturing. “Zodat er meer vertrouwen komt en het momentum om samen aan de slag te gaan met waterkwaliteit en -kwantiteit juist groter wordt dan het krimpende momentum nu.” Scholte tot slot: “Wij zijn er als waterschap om te sparren over mogelijkheden, en deze aan te bieden. Om samen te kijken hoe we de waterdoelen uitvoerbaar kunnen maken. Niet met onnozele, maar met praktische oplossingen.”