Fresh Water Texture Background Transparent Liquid

Zonder boeren zijn waterdoelen onhaalbaar

De kaderrichtlijn water legt de lat hoog wat betreft waterkwaliteit. Zo hoog dat velen denken dat álle doelen realiseren voor 2027 niet kan. Maar de beweging richting schoon water wordt wel omarmd. Opvallend: de Gelderse waterschappen zien dat boeren beloond moeten worden.

De kaderrichtlijn water, afgekort KRW, wordt vaak genoemd als een van de uitdagingen voor de Nederlandse landbouw. Maar wat is die KRW eigenlijk? Het is een in 2000 ingevoerde Europese richtlijn. En bestaat uit afspraken die ervoor moeten zorgen dat het water, zoals rivieren en grondwater, in alle Europese landen in 2027 voldoende schoon en gezond is. Om dat doel te behalen, moeten landen per stroomgebied een beheerplan met milieudoelstellingen voor het grond- en oppervlaktewater opstellen. Via maatregelenprogramma's moeten zij vervolgens duidelijk maken welke maatregelen worden genomen om de doelstellingen te behalen. Denk bijvoorbeeld aan het verminderen van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. De KRW is niet vrijblijvend. Bij het niet behalen van de milieudoelstellingen volgen economische sancties. Daarom zijn landen verplicht rapportages aan te leveren over de toestand van het oppervlaktewater, grondwater en de beschermde gebieden.

Bij oppervlaktewater gaat het om de chemische en ecologische kwaliteit. Bij de chemische kwaliteit wordt er getoetst op 33 stoffen. Bij ecologische kwaliteit moet je denken aan het voorkomen van vissen, waterplanten, algen. Maar ook, en dat raakt vooral de Nederlandse landbouw, de concentratie van nutriënten als stikstof en fosfor (fosfaat). Het grondwater wordt getoetst op 6 onderdelen, waaronder ook de chemische kwaliteit, maar je moet ook denken aan zaken als een evenwicht in onttrekking en aanvulling van grondwater op basis van een waterbalans. Daarmee gaat de KRW niet alleen over waterkwaliteit, maar ook de waterbeschikbaarheid. De KRW-doelen zijn dermate hoog, dat bijvoorbeeld themaspecialist water Anne Wietse Boer van LTO ervan uitgaat dat we die in 2027 niet gaan halen. (Zie verder uitgebreid interview met hem elders op deze pagina).

Deltaplan Agrarisch Waterbeheer

Waterschappen spelen een cruciale rol in het behalen van de KRW-doelen. Maar dat doen ze niet alleen. In het Deltaplan Agrarisch Waterbeheer (DAW) werken ze samen met LTO Nederland, de ministeries van Infrastructuur & Water (I&W) en LNV, RVO (Rijksdienst voor Ondernemend Nederland) en de provincies. Elk waterschap heeft een zogenoemd Gebiedsdocument Agrarische Wateropgave opgesteld. In Gelderland zijn drie waterschappen actief: Rivierenland, Vallei & Veluwe en Rijn & IJssel. Onderstaand is te lezen hoe elk waterschap acteert met betrekking tot de wateropgaven en welke rol natuurinclusief boeren daarin speelt. Het gemeenschappelijke beeld dat daaruit oprijst is dat boeren een cruciale factor zijn in het halen van de waterdoelen, dat ze daarvoor op de een of andere manier beloond zullen moeten worden. Dat generieke maatregelen als bijvoorbeeld de verplichte bufferstroken eerder averechts werken. En dat een natuurinclusieve bedrijfsvoering helpt in het halen van de waterdoelen vanwege de meer dan gemiddelde aandacht voor de bodem.

WATERSCHAP RIVIERENLAND
‘We moeten geld zetten op watermaatregelen’

Het waterschap Rivierenland heeft natuurinclusieve boeren nodig. Voor een betere waterkwaliteit en waterberging. Heemraad Kees Romijn schetst daarbij een verdienmodel als vergezicht. ‘Natuurinclusieve boeren hebben respect voor en zicht op de opgaves die er liggen.’

Kees Romijn zit als heemraad in het dagelijks bestuur van waterschap Rivierenland en is onder andere verantwoordelijk voor watersystemen en klimaatadaptatie. Melkveehouders kennen hem misschien nog als oud-voorzitter van de LTO-vakgroep melkveehouderij. Romijn zegt dat de EU nitraatrichtlijn en de daaraan verbonden derogatiebeschikking, die Nederland dus is kwijtgeraakt, met name over de kwaliteit van het grondwater gaat. De KRW gaat vooral over oppervlaktewater. Als boer heb je vooral te maken, zo zegt hij, met generieke normen vanuit het Rijk. “Bijvoorbeeld hoeveel je mag bemesten en wanneer met betrekking tot stikstof en fosfaat. Of het instellen van bufferstroken. Als waterschap staan wij dichter bij de boeren. Denk aan aanleg natuurvriendelijke oevers: dat zorgt voor een betere waterkwaliteit en voor meer biodiversiteit.” Romijn realiseert zich dat beide maatregelen voor verwarring kunnen zorgen bij boeren. Zijn definitie van een bufferstrook: een strook beteelde grond langs een waterloop, die ervoor zorgt dat uit- en afspoeling van nutriënten en gewasbeschermingsmiddelen van beteelde grond naar het oppervlaktewater verminderd wordt. “Een natuurvriendelijke oever is rijker qua biodiversiteit. Vaak zie je dat natuurvriendelijke oevers heel geleidelijk aflopen naar het water toe. Voordeel voor waterschap is ook dat je daardoor veel meer waterberging in het gebied krijgt.” Volgens Romijn is iedereen het er wel over eens dat het goed is bufferstroken en natuurvriendelijke oevers te combineren. “Maar niet overal; het is maatwerk dat in gebiedsoverleg vastgesteld moet worden. Ook binnen het waterschap denken we soms: hier voegen brede bufferstroken eigenlijk weinig toe. Maar op andere plekken zien we juist graag meer bufferstroken en natuurvriendelijke oevers. Dus ja, frustraties over generiek beleid van Rijksoverheid en Brussel overvleugelen de energie in gebiedsprocessen soms.”

Natuurinclusief boeren een plus

Meer natuurinclusief boeren draagt bij aan de wateropgaven is de stellige overtuiging van Romijn. “Als je als boer serieus kijkt naar de externe effecten die je hebt met je bedrijf op de lucht, de kwaliteit van het oppervlaktewater en grondwatergebruik in droge perioden. Als een vruchtbare, gezonde bodem die altijd beteeld voor jou een leidend principe is, waardoor die in staat is om grote regenbuien op te nemen en vast te houden, dan zorg je er mede voor dat het water minder snel in het hoofdwatersysteem komt. Als er één groep is die zich door de eeuwen heen heeft weten aan te passen dan zijn het de natuurinclusieve boeren. Die hebben respect voor en zicht op de opgaves die er liggen. En willen betrokken zijn bij de oplossing en uitvoering daarvan. De kunst is: hoe krijgen we als waterschappen de energie van dit soort boeren zo ingevuld en georganiseerd dat we vooruit roeien?’’

Verdienmodel als vergezicht

Dat geld, verdienvermogen in dat opzicht een belangrijke randvoorwaarde is hoef je Romijn niet te vertellen. Hij schetst in dat verband een interessant vergezicht. “Er wordt nu veel gerekend: wat is de opgave voor de komende 50 jaar als het gaat om waterberging, maar bij droogte ook water vasthouden. De conclusie is nu elke keer dat we daarvoor veel grond nodig hebben. Die grond is bijna niet voorradig; als ik dat aan moet kopen… Daarmee wil ik niet zeggen dat een boer morgen al naar het waterschap Rivierenland kan bellen en een deal kan sluiten. Maar het is wel het vergezicht wat we met elkaar moeten afspreken. En daar moeten we geld op zetten anders werkt het niet.”

Gebiedsprocessen zijn volgens Romijn een belangrijk vehikel om geld vrij te maken. Maar om twee redenen gebeurt dit nog onvoldoende. Als eerste omdat er in zijn ogen toch nog teveel wordt geleund op generieke landelijke en Europese regels. “Terwijl je in gebieden eigen keuzes zou moeten maken; doelsturing dus. Dat is ontzettend moeilijk voor Europese en landelijke overheden, om dat vertrouwen te geven. Maar zolang je als overheid alleen werkt met middelvoorschriften, boer je eerder achteruit dan vooruit.” Een tweede reden is volgens hem dat er scepsis is over de houdbaarheid van gebiedsgerichte afspraken. “Wat er nodig is, en dat moeten we ons als waterschap ook aanrekenen, is een betrouwbare overheid. Als we dit pad op gaan moeten we boeren langdurig zekerheid bieden. Bijvoorbeeld in veenweidegebieden die met bodemdaling te maken hebben. Daar moeten we aftikken: dit is het waterpeil voor de komende 10 jaar. Dan weet boer waar hij aan toe is.”

Kees Romijn

Kees Romijn is heemraad (lid dagelijks bestuur) van het waterschap Rivierenland. Zijn vergezicht is dat óók het waterschap moet zorgen voor een verdienmodel voor boeren die maatregelen nemen die goed zijn voor het halen van de waterdoelen (kwaliteit en kwantiteit).

Bron: https://www.waterschaprivierenland.nl/samenstelling-dagelijks-bestuur

WATERSCHAP RIJN EN IJSSEL
‘Beter water vraagt om koppelen van kennis aan bewustzijn’

“We moeten beter weten wat er regionaal wel en niet werkt voor waterkwaliteit en -kwantiteit.” Gebiedsmakelaar Daniel Nieuwenhuis van het waterschap Rijn & IJssel werkt al jaren gestaag samen met boeren en anderen om dat vooral praktische ‘weten’ verder in te vullen.

Daniel Nieuwenhuis is gebiedsmakelaar bij het waterschap Rijn & IJssel. Al jaren werkt hij intensief samen met onder andere boeren in kleinschalige, regionale projecten om waterkwaliteit en waterberging te verbeteren. Nieuwenhuis zegt dat in het werkgebied van het waterschap er overschrijdingen te zien zijn van fosfaat en nitraat, die niet allemaal landbouw-gerelateerd zijn. Waar het volgens de gebiedsmakelaar, met betrekking tot het halen van KRW-doelen, in de kern om gaat is te begrijpen wat de relatie is tussen acties in de regio en datgene wat er wordt gemeten in de hoofd waterwegen. “Het gaat om de stroomgebieden die uitkomen op de hoofdwaterwegen. Wij hebben van meet af aan als waterschap gezegd: wat hebben we nodig om te weten wat wel en wat niet werkt in een stroomgebied met betrekking tot waterkwaliteit en -kwantiteit. Heb je de juiste inzichten: dat is het belangrijkste!”

Elke druppel grond in

Een belangrijk project van het waterschap is ‘Elke druppel de grond in’. Een verzamelnaam van verschillende regionale projecten gericht op een betere balans in het vasthouden van water en het afvoeren ervan. Het gaat inmiddels om 600 grondeigenaren met totaal 4000 ha. Er wordt volop geëxperimenteerd met onder andere het plaatsen van stuwen en wat Nieuwenhuis gestuurde drainage noemt. “Drainage is puur gericht op het zo snel mogelijk afvoeren van water. Maar als je een stuw in de watergang plaatst waardoor het peil stijgt en je een pvc-pijp van 90 graden plaatst op de uitstroomopening van de drainagebuis, kun je het grondwater vasthouden of afvoeren op momenten dat je dat zelf wilt”, aldus Nieuwenhuis.  

Een andere proef met betrekking tot zoveel mogelijk water vasthouden vond plaats in 2022. Op vijf locaties rondom waterwingebied ’t Klooster is 20 tot 25 ha bevloeid. In deze proef van het waterschap samen met De Marke (WUR), LTO Noord, Vitens en de provincie Gelderland is gekeken wat het effect van het bevloeien van weilanden is op de grondwaterstand, waardoor droogteschade in een warme en hete zomer beperkt blijft. In deze video (https://www.nieuweoogst.nl/nieuws/2022/01/27/25-kuub-water-per-uur-op-weiland-als-buffer-voor-droge-zomer) is te zien hoe dat bevloeien gaat en vertelt melkveehouder Jelger Zielhorst dat met twee weken pompen het grondwaterpeil 30 centimeter steeg. En dat uit meting is gebleken dat de nitraatuitspoeling geen nadelig effect had op de grondwaterkwaliteit.

Vocht cruciaal voor waterkwaliteit

Bovenstaande praktijkproeven en experimenten hebben vooral te maken met waterkwantiteit. Maar de Kaderrichtlijn Water (KRW) gaat toch echt om doelen met betrekking tot de waterkwaliteit. Volgens Nieuwenhuis blijkt in ieder geval uit het genoemde onderzoek rondom waterwingebied ’t Klooster dat “voldoende vocht cruciaal is om kwaliteitsdoelen te halen.” Dat geldt zowel voor het grondwater als het oppervlaktewater. Waar het om draait volgens Nieuwenhuis is om naast de KRW-metingen in de hoofdwaterwegen datzelfde te doen in wat hij noemt de ‘haarvaten’ van het watersysteem. “We moeten inzichten in het hoofd watersysteem koppelen aan inzichten in de stroomgebieden. Dan weet je of datgene wat je doet in het stroomgebied effect heeft op metingen in de hoofd waterwegen. Als je dat soort inzichten hebt zorgt dat voor veel meer betrokkenheid.” Bij het waterschap wordt binnenkort besloten of er in het gebied rondom Vragender-Lievelde grondwater peilbuizen worden geplaatst, waar op dezelfde manier de waterkwaliteit wordt gemeten als in de peilbuizen bij de hoofdwaterwegen. “Je kunt wel van alles op de kop zetten en aanpakken, maar je moet wel weten of het werkt. Boeren zijn best bereid om een positieve bijdrage te leveren, als we met elkaar maar begrijpen wat er wel en wat er niet werkt.”

Net zoals Kees Romijn (heemraad waterschap Rivierenland) heeft Nieuwenhuis een genuanceerd beeld van de door het Rijk ingestelde verplichting van bufferstroken vanuit het GLB en landelijke mestwetgeving. “Dat wordt door boeren niet gedragen omdat het veel te generiek is. In bijvoorbeeld het Veenweidegebied zou het best kunnen werken, maar hier op de zandgrond spelen heel andere krachten. Wij moeten stappen zetten die mensen begrijpen en zo’n generieke stap als een bufferstrook snappen mensen vaak niet.”    

Natuurinclusief bewustzijn

Nieuwenhuis gebruikt vaak de woorden ‘besef’ en ‘bewustzijn’ als hij praat over waterkwaliteit en -kwantiteit. “Boeren die meer natuurinclusief boeren zijn zich door de bank genomen meer bewust van het effect van wat zij doen op de omgeving, de natuur. Waar water natuurlijk een cruciaal onderdeel van uit maakt. Wij willen als waterschap met anderen dat bewustzijn koppelen aan meer regionale kennis en inzicht, over wat wel en niet werkt voor een betere waterkwaliteit en balans tussen water afvoeren en vasthouden.” 

Daniël Nieuwenhuis

Daniël Nieuwenhuis van het waterschap Rijn & IJssel bij een kraan waaruit water stroomt om een perceel gras te bevloeien bij Vitens waterwingebied ’t Klooster. Het is een van de vele praktische projecten die hij met anderen heeft opgezet om waterdoelen te halen.

Bron: https://www.vee-en-gewas.nl/artikel/389445-nu-al-land-bevloeien-in-extreem-droog-hengelo-gd/

WATERSCHAP VALLEI EN VELUWE
‘We moeten toe naar watersysteemdiensten’

Om de waterdoelen te halen werkt het Waterschap Vallei en Veluwe samen met boeren. Natuurinclusieve boeren hebben een streepje voor, omdat die ‘meer begrip hebben van hun bodem’. Ze werkt aan een plan wat boeren meer kunnen doen en wat daar tegenover staat.

Droge voeten, voldoende water en schoon water. Daar draait het volgens Richard van Hoorn, beleidsadviseur Waterschap Vallei en Veluwe om. Wat daarvoor nodig is? “Een gezonde bodem”, is zijn kortst mogelijke antwoord. Of meer in jargon: bodem en water moeten sturend zijn. “Een goede bodemkwaliteit en een robuust(er) watersysteem zijn cruciaal voor verdere verbetering van de waterkwaliteit en het vergroten van waterbeschikbaarheid”, licht Van Hoorn toe. Wat dat nou precies betekent in de praktijk, wordt onder andere vormgegeven via de proeftuin ‘Boer aan het Roer’, onderdeel van de Regio Deal Foodvalley in de Gelderse Vallei. ‘Boer aan het Roer’ kent 5 thema’s, waaronder bodem- en waterkwaliteit.  “Kunnen we de landbouwbodems nog gezonder maken, nog beter bestendig tegen droogteperioden? En kunnen we ervoor zorgen dat het water dat valt beter infiltreert in het perceel”, vertelde Van Hoorn in een video vorig jaar, waarin tussentijds verslag werd gedaan van de verschillende pilots. “Als een bodem gezonder is, presteert/functioneert die beter, waardoor de mest die erop wordt aangebracht beter wordt benut. Waarbij het mes uiteindelijk aan twee kanten snijdt. Zowel voor de ondernemer in de vorm van een goede opbrengst, als voor het waterschap en de provincie Gelderland om het verlies van voedingsstoffen – je raakt altijd wat kwijt – zo klein mogelijk te maken.”

Bodem is de basis

De bodem is dus de basis voor een beter waterbeheer. “Bodemverbetering, zo vertelt Manon Scholte projectleider bij het waterschap, bestaat uit 6 elementen die niet zonder elkaar kunnen: waterhuishouding, structuur, beworteling, organische stof, bodemleven en bodemchemie. Via vijf demonstratieprojecten onder de vlag van ‘Boer aan het Roer’ is daar de afgelopen jaren praktische invulling aan gegeven door het waterschap samen met LTO en enthousiaste ondernemers. Dat varieert van het slim doorzaaien van kruidenrijk grasland zonder te scheuren tot leren met een app voor precisielandbouw. ()”. Scholte benadrukt het belang van samen optrekken met passende oplossingen. Zo ook Van Hoorn: “Als je het bodem- en watersysteem wilt veranderen, dan móet je samenwerken met boeren. Wij hebben immers geen bodems in het bezit. We hebben een gedeeld belang en vanuit die intrinsieke overtuiging moeten we kunnen openstaan voor kritiek, de dialoog aan gaan en elkaar steeds bevragen.” Net als zijn collega Daniel Nieuwenhuis bij het waterschap Rijn & IJssel wil Van Hoorn boeren concrete, praktische handvatten geven hoe ze het adagium bodem en water sturend kunnen invullen. “Dat is niet door in elke sloot te gaan meten, iets dat we nogal eens als wens horen.” Wat je meet in de sloot wordt namelijk beïnvloed door tal van factoren waar je als boer geen invloed op hebt. Zoals bijvoorbeeld regenwater en kwelwater. Waterschap Vallei en Veluwe heeft 32 zogenoemde KRW Waterlichamen waar gemeten wordt. Om de relatie te leggen met de stroomgebieden naar die waterlichamen toe wordt gebruik gemaakt van modelberekeningen. “Ik ken de scepsis van veel mensen wat betreft modelberekeningen. Zelf ga ik uit van de deugdelijkheid en er wordt via metingen gemonitord of de modellen kloppen. Alleen is het wel zo dat zo’n 90 procent van ons monitoringsbudget richting de KRW-waterlichamen gaat. Dat zouden we iets moeten verleggen door te gaan meten op plekken tussen sloten en de KRW-waterlichamen.”

Van Hoorn voelt meer voor KPI’s (Kritische Prestatie Indicatoren) die betrekking hebben op het perceel en eronder. “Als je dingen verandert kun je dat onder het perceel meten.” Zoals het stikstof bodemoverschot of het stikstofleverend vermogen. Uitgesplitst in 0 tot 30 cm onder het maaioppervlak, 30 – 60 cm en 60 – 90 cm. “Samen met gewasdata als opbrengst, RE-gehalte (ruw eiwit) etc. geeft dat niet alleen meer inzicht in de kringloop, maar kun je ook laten zien hoe goed je bezig bent.” Scholte noemt het de ‘eeuwige heen-en-weer-vraag’. “Boeren willen graag weten: wat is mijn invloed op de waterkwaliteit? Dat proberen we zo goed mogelijk aan te geven, maar het blijft uiterst lastig om de 1-op-1-relatie aan te tonen.”

‘Met hagel schieten’

Net als Romijn (Riverierenland) en Nieuwenhuis (Rijn & IJssel) is Van Hoorn uiterst kritisch op de generieke instrumenten verplichte bufferstroken en de aanwijzing van NV- (met Nutriënten Verontreinigde) gebieden. Waarbij hij de eerste is om te erkennen dat de waterschappen het Rijk hebben gevraagd om meer instrumenten omdat de KRW-doelen van 2027 snel dichterbij komen. “Wij kunnen het niet alleen. Maar wat er nu gebeurt is dat boeren steeds meer het gevoel hebben: men snapt ons niet in Den Haag. Een generieke maatregel betekent dat ondernemers die al veel stappen zetten op mest, beweiding, teeltkeuze en perceelmaatregelen net zo hard worden geraakt als ondernemers die nog een stap te zetten hebben hierin. Terwijl bijvoorbeeld WUR heeft ingeschat dat de effectiviteit van deze bufferstroken met betrekking tot de waterkwaliteit - 5 meter bij KRW-waterlichamen en 3 meter elders - maar zo’n 3 a 4 % is in zandgebieden.” Scholte voegt daar nog aan toe dat de mestplaatsingsruimte door de bufferstroken omlaag gaat, waardoor boeren meer mest moeten afvoeren wat ze weer compenseren met meer kunstmest. “Terwijl de opbouw van organische stof in de bodem juist zo ontzettend belangrijk is!” Het zou volgens Van Hoorn beter zijn geweest om te kijken naar zaken als: welke teelt zet je in op welke afstand van water en hoe kunnen we met bestaande instrumenten als het ANLb (Agrarisch Natuur en Landschapsbeheer) nog meer aan de slag. “Dan had je veel meer draagvlak gehad. Iets wat we als waterschap hard nodig hebben want zoals gezegd: we kunnen niet alleen het bodem- en watersysteem veranderen en toegerust zijn op het veranderde klimaat van na 2040.”

Begrip voor de bodem

Natuurinclusief boeren draagt zeker bij aan het principe dat bodem en water sturend zouden moeten zijn meent Van Hoorn. “Zonder me nu te verliezen in een ingewikkelde definitie van natuurinclusief, gaat het wel om een bedrijfsvoering die erop gericht is meer met de bodem te werken en een stuk kunstmest en chemie te laten liggen. Daarom zie ik in de praktijk dat natuurinclusieve boeren meer begrip hebben voor hun bodem: waarom doet mijn bodem wat hij doet?” Vanuit die basishouding ga je er volgens Van Hoorn op vertrouwen dat de bodem zelf gaat sturen. Dat het bodemleven weer gaat zorgen voor de levering van nutriënten. “Als de bodem wordt teruggebracht naar haar natuurlijke staat en niet meer aan het ‘kunstmestinfuus’ hangt, gaat die bodem en dat bodemleven voor je aan het werk.” De beleidsadviseur vindt dat overheden, óók het waterschap, om mensen heen moet gaan staan die het lef hebben natuurinclusieve stappen te zetten. Hij verwijst daarbij naar een interne opdracht van het huidige waterschapsbestuur, dat eind dit jaar antwoord wil hebben op de vraag wat het waterschap nog meer kan ontwikkelen aan ecosysteemdiensten. Zelf noemt hij dat liever ‘watersysteemdiensten’. “U infiltreert zoveel kuubs extra water, heeft een betere stikstofbenutting, plaatst stuwen in sloten, gaat slimmer om met beregenen, maakt gebruik van kruidenrijk grasland.” Daar moet iets tegenover komen te staan, een vergezicht dat ook heemraad Kees Romijn van Rivierenland schetst. Dat kan baar geld zijn, maar ook in weerwil van generieke regels meer ruimte om zelf aan de slag te gaan met bodem- en watersturing. “Zodat er meer vertrouwen komt en het momentum om samen aan de slag te gaan met waterkwaliteit en -kwantiteit juist groter wordt dan het krimpende momentum nu.” Scholte tot slot: “Wij zijn er als waterschap om te sparren over mogelijkheden, en deze aan te bieden. Om samen te kijken hoe we de waterdoelen uitvoerbaar kunnen maken. Niet met onnozele, maar met praktische oplossingen.”   

 

Richard van Hoorn en Manon Scholte

Richard van Hoorn (rechts) met naast hem collega Manon Scholte vertellen in het veld hoe belangrijk de bodem is voor realisatie van de waterdoelen (kwaliteit en kwantiteit).

INTERVIEW ANNE WIETSE BOER

‘Alle doelen kaderrichtlijn water gaan we niet halen in 2027’

Waterkwaliteit én kwantiteit: het ligt ook op het bord van de boer. Die de bereidheid moet hebben daarmee aan de slag te gaan, vindt themaspecialist water Anne Wietse Boer van LTO. Bufferstroken, teeltvrije zones, lagere gebruiksnormen voor veel gebieden, een vergunningsplicht voor onttrekking van grondwater: het komt allemaal of gaat er komen. “Maar het is voor boer én burger van groot belang dat we ook in de toekomst beschikken over genoeg schoon grond- en oppervlaktewater.”  

Wie het over waterkwaliteit- én kwantiteit heeft, ontkomt niet aan de kaderrichtlijn water, afgekort KRW. Eenvoudig gezegd is dat een Europese richtlijn, die ervoor moet zorgen dat in alle lidstaten er goed, mooi, schoon, gezond en voldoende water voorhanden is. Dat geldt voor het grondwater en oppervlaktewater.

Een meer natuurinclusieve manier van boeren levert een belangrijke bijdrage aan verbetering van de waterkwaliteit en -kwantiteit. Zo zorgt een gezonde, levendige bodem met een hoger organisch stofgehalte ervoor dat het vocht beter wordt vastgehouden. Waardoor beregenen, als dat al kan, minder snel nodig is (waterkwantiteit). Tegelijkertijd zorgt diezelfde gezonde bodem, via een interactie tussen schimmels en bacteriën onder de grond en gewassen boven de grond, voor nutriënten waardoor er minder (kunst)mest nodig is. Zeker in combinatie met de teelt van verschillende vlinderbloemigen. Verder zorgt meer boeren met de natuur, zoveel mogelijk gebruik makend van ecologische processen, dat er minder gewasbeschermingsmiddelen nodig zijn. Het zorgt allemaal voor een gezondere kringloop, waardoor uitspoeling van nutriënten (stikstof en fosfaat) en chemie (kunstmest en gewasbeschermingsmiddelen) veel minder zijn wat ten goede komt aan de waterkwaliteit.      

Anne Wietse Boer is bijna 1 jaar themaspecialist water bij LTO. Hij is afgestudeerd aan TU Delft op het onderwerp oppervlaktewatermanagement. Waarna hij 20 jaar heeft gewerkt bij ingenieursbureau Wareco op gebied van bodem en water. Hij biedt meer inzicht in de kaderrichtlijn water met een ‘kerstboom’ aan doelen en richtlijnen zoals hij dat zelf noemt.

Hoe implementeert Nederland die kaderrichtlijn water?

“Veel normen vanuit de KRW vind je terug of zou je terug moeten vinden in andere wet- en regelgeving. Zo stuurt het 7e actieprogramma nitraatrichtlijn op de KRW-doelen. En het verlies van derogatie is een maatregel vanuit de EU om ervoor te zorgen dat Nederland de KRW-doelen haalt. En het toelatingsbeleid gewasbeschermingsmiddelen is ook voor een belangrijk deel gestoeld op het halen van de KRW-doelen.”

Zijn we goed op weg?

“Nou, de Raad voor de Leefomgeving en Infrastructuur (RLI, strategisch adviescollege voor regering en parlement, red.) concludeerde in een kritisch rapport medio mei vorig jaar (2) dat we met het huidige beleid de KRW-doelen niet alleen in 2027 niet halen, maar ook daarna niet. Ze riep de overheid dan ook op de urgentie onder ogen te zien en te komen tot een doortastender aanpak.”

Wat zijn nu eigenlijk die KRW-doelen?

“Daar is geen eenvoudig antwoord op te geven. De KRW heeft een hele kerstboom opgetuigd, samengevat in een diagram (1 en 3) wat betreft het oppervlaktewater. Wat betreft de landbouw gaat het niet goed genoeg bij stikstof en fosfaat, gewasbeschermingsmiddelen, morfologie van watergangen en het beheer van de grondwatervoorraden. 

Wat gaat er dan mis m.b.t. stikstof en fosfaat?

“Door onder andere de landbouw komt te veel stikstof en fosfaat in het (grond)water terecht. De grondwaternorm voor nitraat is 50 mg NO3/l. Daarin zit omgerekend 11,3 mg N/l. De oppervlaktewaternorm in de KRW is 2 -3 mg N/l, da’s dus 4 à 5 keer zo streng (afhankelijk van het type water). In het 7e Actieprogramma Nitraatrichtlijn is de gebruiksnorm N gebaseerd op de grondwaternorm van 50 mg NO3 = 11,3 mg N. Het 7e APN houdt dus geen rekening met de norm voor oppervlaktewater, daar waar grondwater afstroomt naar oppervlaktewater. Het KRW doel wordt in veel beken daarom niet gehaald.”

Het probleem is dus het oppervlaktewater?

“Precies en dan gaat het vooral om natuurlijke beken. Daarom worden en zijn er bufferstroken en teeltvrije zones ingesteld. Op de teeltvrije zone teel je een ander gewas dan de hoofdteelt, met uitzondering van gras. Op een bufferstrook mag je hetzelfde gewas telen als de hoofdteelt. Voor zowel de teeltvrije zones als de bufferstroken mag je geen meststoffen of gewasbeschermingsmiddelen gebruiken en de oppervlakte telt niet mee voor de mestplaatsingsruimte. Door het instellen van deze stroken en zones wordt het grondwater, dat op een gegeven moment oppervlaktewater wordt, op natuurlijke wijze gezuiverd. Je kunt als boer kritisch zijn op deze stroken en zones, maar de overheid zou ook kunnen kiezen voor teeltverboden of verlaging van de gebruiksnorm. Het zijn de waterschappen die bepalen waar teeltvrije zones moeten komen.”

Waarom waterschappen? Is dit nu niet precies iets dat in de gebiedsgerichte aanpak meegenomen moet worden? Dat hoor en lees ik tenminste altijd.

“Dat klopt. Je zou in zo’n gebiedsplan kunnen pleiten voor een lagere gebruiksnorm waarbij je dan geen teeltvrije zones of bufferstroken hoeft in te stellen.”

Wie monitort nou of de KRW-doelen worden gehaald?

“Wat betreft de KRW en de Nitraatrichtlijn is dat de Nederlandse staat. Die moet de EU rapporteren. Daarbij baseert ze zich op het meetnet nitraat van het RIVM en het meetnet KRW van de waterschappen. Al die data komen in het waterkwaliteitsportaal terecht (4). Wat het moeilijk maakt is dat een individuele boer niet aangesproken kan worden op het niet halen van KRW-doelen. Hij of zij moet wel voldoen aan gebruiksnormen of het instellen van teeltvrije zones of bufferstroken, maar vanuit de KRW kan niet worden gezegd: jij moet dit doel realiseren. Dat ligt bij waterschappen en Rijkswaterstaat; die kan de Nederlandse overheid wel aanspreken.”

 

De KRW is zo complex, zo getrapt. Je hebt het zelf over een kerstboom. Het is zo weinig concreet. Dan is het toch niet verwonderlijk dat de RLI concludeerde dat er te weinig gebeurt; niemand voelt zich echt verantwoordelijk lijkt het wel.

“Nou, dat we als Nederland de derogatie kwijt zijn geraakt is vrij concreet zou ik zeggen. Dat heeft toch vooral te maken met de KRW. Daarnaast zijn inmiddels de gebieden aangemerkt als met nutriënten verontreinigd gebied (NV-gebieden) bekend gemaakt door de ministeries van LNV en I&W. (5). In die gebieden geldt een nog eens 5 tot 10% lagere stikstof gebruiksnorm. De oppervlakte van alle NV-gebieden samen is 60% van het totale landbouwareaal in Nederland. Dat is maatregel op maatregel. De overheid neemt niet de tijd om de resultaten van eerdere ingrepen af te wachten. Zeer frustrerend en demotiverend.”

Tot nog toe hebben we het over waterkwaliteit. Is waterkwantiteit ook een issue?

“Zeker en dat raakt ook een direct boerenbelang. Waterschappen in bijvoorbeeld Brabant proberen meer grip te krijgen op de grondwatervoorraad. In de zomer hebben we steeds meer te maken met lange, droge periodes. En dat wordt niet minder, alleen maar meer. Heel waarschijnlijk gaat er een vergunningsplicht komen voor boeren voor het onttrekken van grondwater.

Waterkwaliteit en -kwantiteit; ik moet als boer er steeds meer voor doen en laten. Maar ik krijg er niks voor terug. Dat knelt en zorgt ook voor weerstand. Hoe gaat LTO daarmee om?

“Om te beginnen merkt iedereen in Nederland en zeker boeren dat het ’s zomers droger wordt. Dus voldoende grondwater zou juist boeren zorgen moeten baren. En zeker heeft een boer gelijk als hij zegt dat hij niet de waterkwaliteit nodig heeft die de KRW-doelen nastreven. Maar ze zijn er en geen enkele ondernemer mag het milieu schade berokkenen. Als boeren zijn we in een positie terechtgekomen waarbij we veel en efficiënt kunnen produceren. Maar we zullen de bereidheid moeten hebben tot een andere positie te komen. Want elke boer is ook een burger.”

Gaan we de KRW-doelen halen in 2027?

“Nee, dat zeggen ook andere sectoren als de industrie. Of bijvoorbeeld waterschappen die verantwoordelijk zijn voor rioolwaterzuivering. Nederland zit nu op de lijn waarbij ze hoopt dat tot 2027 wel de maatregelen zijn ingevoerd en van kracht zijn. En ze aannemelijk kan maken dat ze na 2027 wel effect zullen sorteren. Duitsland zit ook op die lijn.

Is die strategie niet riskant? Ik zie organisaties als de MOB en Urgenda daar al gaten in schieten!

“Het is geen strategie maar realiteit. Het kán gewoon niet allemaal voor 2027.”